1873 Bezoek aan den berg Athos

Reisverhalen > 1873 Bezoek aan den berg Athos

Bezoek aan den berg Athos.

Een Jood van Salonika.
Een Jood van Salonika.I.

Op de noordelijkste der drie landtongen, waarmede het oude Chalcis in de Aegeïsche zee vooruitsteekt, verheft zich, hoog boven de blauwe wateren, een breede, statige berg, bij de oude als de berg Athos bekend, en in later tijd Monte-Santo of Heilige-berg bijgenaamd, vanwege zijne uitsluitend uit geestelijken bestaande bevolking. Onder het byzantijnsche rijk hebben deze monniken krachtig medegewerkt tot de letterkundige en artistieke beweging, die de Renaissance voorbereidde, en nog heden ten dage bezitten zij rijke boekerijen, en is de berg de zetel van eene eigene schilderschool.

Tijdens mijn verblijf in Griekenland, had ik het voornemen opgevat, dien berg met zijne aloude kloosters te bezoeken; en na mij te Konstantinopel voorzien te hebben van een aanbevelingsbrief van den patriarch, zonder welken men gevaar loopt door de monniken minder goed ontvangen te worden, verliet ik, den 9den Mei 1858, met mijn vriend S…. en den drogman Voulgaris, de voorstad Pera. Wij wilden per boot naar Salonika gaan, en vandaar over land de reis naar den berg Athos voortzetten.

Twee dagen later zeilden wij kaap Kara-Bournou om, en voeren de kalme baai binnen, waaraan Salonika, in haar gordel van hooge, met bolwerken voorziene muren gevat, ligt, leunende tegen de zacht glooiende berghelling. Salonika, het oude Thessalonika, dat nog in zijn naam de herinnering bewaart aan de overwinning, door Filippus van Macedonië op de Thessaliërs behaald; Salonika heeft, hoezeer ook van zijne vroegere grootheid vervallen, nog een voorkomen van schoonheid en aanzien behouden, dat een zonderlingen indruk maakt bij de zoo blijkbare teekenen van achteruitgang en kwijning. De haven is [282]eenzaam, de reede ledig; de vruchtbare grond is onbebouwd en overal doorsneden met vuile poelen en stinkende moerassen, waaruit verderfelijke dampen opstijgen. Ook hier blijkt de waarheid van het grieksche spreekwoord: waar de Turk de voeten zet, verdort de aarde.—In de warme zomermaanden ontvluchten de inwoners, voor zoover zij maar eenigszins kunnen, de ongezonde stad, waar moorddadige koortsen woeden, en begeven zich naar eene voorstad, ten westen van Salonika gelegen, en Kalameria (Schoonoord) genoemd. Daar prijken de berghellingen, langs de bochtige oevers van den Vardar, met fraaie boschages van platanen, en ademt men eene frissche gezonde lucht in.

Eene lange, breede, regelmatige straat, die, evenwijdig met de zee, van het oosten naar het westen loopt, verdeelt de stad in twee helften. Deze straat is ter wederzijde omzoomd met winkels, en loopt aan de beide einden op een poort of triomfboog uit; in de onmiddellijke nabijheid dezer straat bevindt zich de bazar. Al het leven der stad heeft zich op dit punt saamgetrokken; hier is drukte en beweging, hier handel en bedrijf; de overige straten zijn smal, stil, en dikwijls steil in de rots uitgehouwen. De menigte, die zich in de groote straat en den bazar beweegt, wedijvert in smerigheid met deze lokaliteiten zelven; zij bestaat voor een zeer aanmerkelijk deel uit Joden. Te midden der in het zwart gekleede Grieken en Bulgaren, is de Jood dadelijk kenbaar, niet alleen aan zijne eigenaardige gelaatstrekken, maar ook aan zijn katoenen tulband, en aan zijn met bont omzoomd vest. De joodsche vrouwen dragen op het hoofd een soort van vergulden diadeem, waaraan een doek van lichte stof is bevestigd, die onder de kin wordt toegeknoopt, zoodat van het haar niets zichtbaar is. Een lang wollen kleed met franje, onder de borst saamgehouden door een gordel met gouden gesp, doet de vormen des lichaams voordeelig uitkomen, en laat de met sierlijke muiltjes geschoeide voeten bloot.

Salonika, dat hoogstens eene bevolking van zestigduizend zielen telt, bezit niet minder dan zeven-en-dertig moskeeën, waaronder tien oude christelijke basilieken, die door toevoeging van minarets en sarraceensche portieken in muzelmansche bedehuizen zijn herschapen. Een Jood, die op den hoek eener straat een bankierskantoor hield, was bereid ons als gids te dienen, en bracht ons naar Sint-Demetrius (Kas-soumihié-Djami) in de wijk Eski-Akapoussi.

Deze oude basiliek werd in het begin van de achtste eeuw gebouwd op het graf van den heiligen Demetrius, die ten jare 307, te Thessalonika den marteldood onderging. Volgens de overlevering, welde uit dit graf een stroom van heilige olie, die op den dag zelf, waarop Sultan Amoerad zijn intocht in de veroverde stad hield, eensklaps ophield te vloeien. De imans hebben dit graf in eere gehouden, en toonen het nog, in een der hoeken van de moskee, aan de bedevaartgangers, die daarvoor eene zekere vergoeding moeten geven. Voor de kerk bevindt zich een kleine vierkante voorhof, met vijgeboomen beplant. Vandaar treedt men in het voorportaal, waar vroeger de catechumenen en allen, die om eene of andere reden van de gemeenschap aan de heilige mysteriën waren uitgesloten, zich ophielden. De deuren der eigenlijke kerk werden alleen geopend gedurende de preek, die aan de mis voorafging, en die ook tot de ongeloovigen, de boetelingen en de catechumenen was gericht: zoodra de mis begon, werden de deuren gesloten. Boven dit voorportaal (narthex) bevond zich de vrouwengalerij, die nog in de meeste grieksche kerken gevonden wordt.

Twee rijen groenachtig marmeren kolommen verdeelen de basiliek in drie schepen; het oude koor wordt door vier zuilen van rood egyptisch graniet omgeven. De vloer is met wit marmer geplaveid; de muren zijn met porfier ingelegd; eikenhouten binnenwerk, voor zoover het zichtbaar komt, is onbeschilderd en zonder ornament.

Dicht in de nabijheid van dit heiligdom staat de oude kerk van Sint-George, Ostendji-Effendi, bij het volk onder den naam van de Rotonde bekend, van wege haar ronden vorm. Hier toont men u nog een marmerblok, zoogenaamd verde anticho, waarop volgens de overlevering, de Apostel Paulus zou hebben gestaan, als hij te Thessalonika predikte. Dit bedehuis, inwendig met mozaïeken versierd, is stellig een van de oudsten der christenheid. Waarschijnlijk was het vroeger een heidensche tempel; maar de mozaïeken zijn ongetwijfeld van christelijken oorsprong. Overigens zijn deze mozaïeken, uit het oogpunt der kunst, zeer middelmatig, en kunnen zij in geenen deele wedijveren met die van de kleine, voormalige kerk van Sinte-Sophia, door Justinianus gebouwd. Mij zijn weinig schooner overblijfsels van de oude christelijke kunst bekend, dan de mozaïeken van dezen fraaien en zuiveren koepel der Sinte-Sophia. Vijftien figuren, meer dan drie ellen hoog, zijn in het rond geschaard. Zij stellen de Heilige-Maagd voor, tusschen twee engelen, en de twaalf Apostelen. In het midden zweeft Christus in een glorie; daaronder dit opschrift: “Gij, galileesche mannen, wat staat gij en ziet op naar den hemel? Deze Jezus, die van u weggenomen is in den hemel, zal alzoo wederkomen, als gij hem hebt zien heenvaren.”—Zonderling genoeg, hebben de Turken dit prachtig mozaïek op gouden grond gespaard.

De andere basilieken onderscheiden zich door niets bijzonders; alleen die van Sarali-Djami-Si is opmerkelijk door haar vorm, een latijnsch kruis. De anderen hebben allen, of de gedaante van een grieksch kruis, met gelijke armen; of wel zijn eenvoudige langwerpige zalen, met een halfronde nis (abside) aan het einde, zooals de oude romeinsche basilieken. Zij zijn al te gader zeer klein; de grootste zou nog geen vijfde deel beslaan van de oppervlakte van een onzer gothische kathedralen. Zij missen dan ook dat aangrijpende, majestueuse, hartverheffende, dat der middeleeuwsche kerken zoozeer eigen is; maar daarentegen naderen zij, door den eenvoud en de eenheid van plan en bouworde, meer de klassieke tempels. De kleine, hooge vensters laten maar een flauw licht doordringen, dat aan het gebouw iets geheimzinnigs geeft, geheel in overeenstemming met zijn oorspronkelijk karakter.

Ik zeide reeds, dat de groote hoofdstraat der stad, [283]de oude via Egnatia, ter wederzijde door een triomfboog wordt afgesloten. Deze beide monumenten, aan Augustus en aan Constantijn gewijd, zijn erg vervallen; het onderste gedeelte is geheel verborgen door de daar omheen gebouwde woningen. In deze zelfde straat ziet men nog, boven het platte dak eener joodsche woning, tien korinthische zuilen, met karyatiden in basrelief versierd. Naar men meent, wijzen deze zuilen de plaats aan van het oude hippodrome, waar Theodosius de bloedige wraakoefening deed volvoeren, die hem zoo strenge terechtwijzing van Sint-Ambrosius op den hals haalde.

Sedert onze komst te Salonika hoorden wij telkens verhalen van een zekeren albaneeschen roover, Rabottas genaamd, die het gansche schiereiland onveilig maakte. In de koffiehuizen wist ieder een nieuwe heldendaad van dien rooverhoofdman te vertellen; maar toch beschouwden allen Rabottas als een braaf man. Deze eeretitel, aan den roover gegeven, klinkt zonderling in onze ooren: maar in Turkije is dat anders, en kunnen deze woorden inderdaad saamgevoegd worden, zonder der waarheid geweld aan te doen. De Osmanlis beschouwen toch de rayas, dat wil zeggen alle niet-muzelmannen, ongeveer evenzoo als de Spartanen van ouds de heloten beschouwden: als slaven en verworpelingen. De raya, die de voortdurende geldafpersingen niet langer verdragen kan, die zijne vrouw of dochter uit de handen der Turken wil redden, of zich aan andere mishandelingen wil onttrekken, kan dit zeer dikwijls niet anders doen, dan door naar het gebergte uit te wijken. Maar aangezien hij, alleen op eene naakte rots, niet van de lucht kan leven, verbindt hij zich aldra met andere lotgenooten, die de verdrukking of de dorst naar wraak evenzoo uit de maatschappij heeft gedreven, plundert met hen de karavanen, overvalt de hoeven en dorpen, en heft schatting van het omliggende land. Nu is hij een roover geworden; maar het is daarom nog niet uitgemaakt dat die man inderdaad een booswicht is. Het zijn deze roovers, die den eersten stoot hebben gegeven voor den griekschen onafhankelijkheidsoorlog, en die waarschijnlijk, bij eene mogelijke nieuwe botsing, de trouwste bondgenooten van Griekenland zouden zijn. Inmiddels kan de reiziger van deze lieden overlast genoeg lijden; de pâsja gaf ons daarom twee zaptiés of bâsji-bozouks van zijne wacht mede, benevens nog twee gewapende mannen, om op de paarden te passen. Een koopman uit Scio, die voor zaken den berg Athos moest bezoeken, had zich bij ons gezelschap aangesloten.

Den 14den Mei vertrokken wij van Salonika. De beide soldaten openden den trein. De kleeding en uitrusting der bâsji-bozouks is aan geen vaste regelen gehouden: ieder volgt daarin zijn eigen smaak. Onze zaptiés droegen het donkerroode albaneesche vest, met zwart galon geborduurd; een wijden broek, aan de knieën sluitende, en een hoogen, spits toeloopenden tulband. In hun gordel hadden zij een gansch arsenaal van allerlei wapenen: dolken, sabels, pistolen enz. Deze wapenen zijn de trots van den Albanees; om daarin boven anderen uit te munten, getroost hij zich de grootste opofferingen.—Na een vermoeienden tocht van drie uren, door het rulle zand en in de brandende zon, kwamen wij aan de karavanserai van Vasilika, een armzalig gehucht van tien of twaalf woningen: de plaats werd in 1821 door Ahmed-Bey ganschelijk Verwoest. Thans zijn hier eenige grieksche familiën gevestigd. De grond is zeer vruchtbaar, en blijkens de vriendelijke olijven-, vijgen- en wijngaarden, wier frissche lommer recht weldadig is, ook goed bebouwd.

Naarmate ge u van de kust verwijdert, worden de woningen zeldzamer; in volle vrijheid groeit en bloeit de myrthe in dezen vruchtbaren grond, dien de ploeg onberoerd laat; eerst te Galatz vindt ge weder sporen van akkerbouw. Galatz ligt aan den voet van den berg Disoron; de huizen zijn gedeeltelijk op en tegen de rots gebouwd, op welker top een zware toren verrijst. Wij brachten hier den nacht door. Den volgenden morgen vervolgden wij onzen tocht door de eenzame landstreek; welhaast begon de weg zeer merkbaar te stijgen; de plantengroei nam gaandeweg in kracht en weelderigheid af; daarentegen vertoonden de menschen, die wij ontmoetten, een krachtiger type dan de bewoners der vlakte.—Nog eens omgaf ons het dichte bosch, vol wonderlijk gevormde, wild verwrongen stammen en reusachtige, eeuwenoude boomen; en bij het uitgaan, ontplooide zich voor onzen blik een verrassend panorama. Aan den gezichteinder verhief zich de berg Athos, als een reusachtige sphinx, aan den oever der zee neergehurkt; tot aan den berg is het eene aaneenschakeling van hoogten en laagten, van kloven en valleien; ter rechterzijde overziet ge het schiereiland van Pallene; ter linkerhand, Orfano, neergevleid aan den zoom der sierlijke golf. Alles, tot aan den verren gezichteinder, volkomen duidelijk zichtbaar, dank zij de weergalooze helderheid en doorschijnendheid van dezen lichtenden griekschen hemel.

Des avonds te negen ure trokken wij over de rivier de Doulitchaï. Een pappas, dien wij daar ontmoetten, zeide ons dat wij te veel naar het zuidoosten waren afgedwaald, en dat wij ons naar het nabijgelegen dorp Hagios-Nicolaos moesten begeven, waar wij den nacht zouden kunnen doorbrengen. Wij volgden zijne aanwijzing, en kwamen te middernacht aan het genoemde dorp, waar wij met groote moeite een paar kamers konden vinden, daar in alle woningen de beschikbare ruimte door zijwormen was ingenomen. Den volgenden dag staken wij in eene tartane, die aan den oever hout innam, de golf van Monte-Santo over.

II.

Den 17den Mei, twee uren na middernacht, wierpen wij het anker uit voor het russische klooster, aan den westelijken zoom van den Athos. Bij de eerste morgenschemering, vertoonden zich eene menigte hoofden voor de vensters der hooge galerijen. Het is moeilijk, zich een verwarder, onsamenhangender gebouw te denken, dan dit klooster: een ongeloofelijke baaiert van bolwerken, torens en torentjes, muren, terrassen, galerijen: alles door den tijd verkleurd, gescheurd, verbrokkeld. In den langen muur is geen enkele opening, [284]maar daarboven verheffen zich houten galerijen, die buiten den muur uitsteken en op schoorbalken rusten. Deze galerijen zijn donkerrood geverfd, hetgeen althans eenige afwisseling brengt in de eentonig grijze tint der muren. Deze groep gebouwen verrijst op een naakte rots, aan alle zijden door weelderigen plantengroei omgeven.

Voulgaris, dien ik als gezant naar het klooster gestuurd had, kwam terug, gevolgd door twee kaloyers (monniken, van Καλογεροι, goede grijsaards), die ons, namens den higoumenos (abt, prior) een geschenk kwamen aanbieden van meloenen en versche vijgen. Na deze welkome vrachten genuttigd te hebben, begonnen wij het steile pad te beklimmen, dat naar het klooster voert. Eene dubbele deur, gegrendeld als de deur eener gevangenis, en waarboven een beeld der Madonna is geplaatst, wier verguld gewaad ge door een traliewerk zien kunt, voert naar het groote binnenplein. Midden op dat plein staat de Katholikon (hoofdkerk), een basiliek met vijf koepels; in het rond loopt een galerij met twee rijen bogen boven elkander, waarin zich de cellen bevinden. Men bracht ons eerst naar de kerk, waar zoo straks de mis zou aanvangen. De monniken namen hunne plaatsen in. Zij zijn gekleed in een bruine pij, die in rechte plooien nederhangt; daarover dragen zij een lang overkleed van lichter stof, dat om het midden wordt saamgehouden door een zwart lederen gordel met koperen gesp. Hunne voeten steken in laarsjes, en op het hoofd dragen zij eene hooge gele muts. Naar de wijze der oude Nazireërs, laten zij haren en baard ongehinderd groeien: noch schaar, noch scheermes komt ooit op hun hoofd. Sommigen rollen hun haar tot een soort van grooten chignon te zaam, dien zij dan onder hunne muts wegstoppen; maar anderen, niet tevreden met hunne onmatig lange baarden, laten ook hun haar over hunne schouders afhangen, hetgeen soms aan hun gelaat eene zonderlinge, woeste uitdrukking geeft. Te midden der grijsaards, die met wankelende schreden de kerk binnenstrompelden, zag ik ook een jongen man, die met vasten stap voortging: zelden heb ik volmaakter type van mannelijke schoonheid gezien. Zijn donkere oogen straalden als starren bij het matte bleek van zijn door het vasten vermagerd, onberispelijk gevormd gelaat; zijn baard, den fieren mond omkrullende, verdeelde zich op de borst en mengde zijne blauwachtige tinten aan de donkerder kleur van het golvende hoofdhaar. Hij was een Griek uit Zante, en eerst sedert korten tijd op den berg aangekomen.

 

Gebeeldhouwd kruis in de sakristie te Kariès.
Gebeeldhouwd kruis in de sakristie te Kariès.

adat de monniken een psalm hadden gezongen op dien eigenaardigen, slependen rhythmus der grieksche kerk, die meer een recitatief moet heeten dan een eigenlijk gezang, begon de priester de mis te bedienen. Eerst maakte hij driemaal het teeken des kruises, telkens gevolgd door eene buiging.—De Grieken maken het teeken des kruises met de drie saamgevoegde voorste vingers der rechterhand, ter eere der Drieëenheid; en wel van de rechter naar de linkerzijde, omdat Christus het eerst zijne rechterhand uitstrekte om aan het kruis gehecht te worden. De gewone buiging vervangt de in de katholieke eeredienst gebruikelijke kniebuiging, die de oostersche kerk alleen op Pinksteren toelaat.—De priester trok daarop eene alba van gebrocheerde zijde aan, en omgordde zich met een breeden gordel, waaraan een soort van ruitvormig zakje hing, hipognation genaamd. Na het Confiteor en den Introïtus, nam hij het heilige, gezuurde brood, en sneed het in vier gelijke deelen,[285] hetgeen beteekent: Jezus Christus Overwinnaar. Daarop legde hij het brood in de kelk, goot wijn en water daarin, dekte de kelk met een kruis, en droeg het heilig misoffer op.

De biecht.
De biecht.

Het altaar in de grieksche kerken heeft niet, als bij ons, de gedaante van een sarkophaag, maar is niets meer dan eene tafel, met een gewijd linnen kleed, antimension, bedekt. Naar het schijnt, zien de Grieken er iets als eene profanatie in, wanneer verschillende priesters aan hetzelfde altaar de mis bedienen: althans [286]het aantal altaren en biechtstoelen in deze kloosters is bijna onbeperkt.

Na de dienst konden wij vrijelijk de kerk rondwandelen. Zij heeft de vorm van een grieksch kruis; de wanden zijn, tot aan het gewelf, met fresko’s bedekt, die elkander in deze orde opvolgen—dezelfde ongeveer in alle kerken van den griekschen ritus: in het midden, de Heiland, den zegen gevende; met dit monogram: IHC. XC. O. παντοχρατωρ. Jezus Christus de Alregeerder;—aan de oostzijde, de Heilige Maagd (ηαναγια, de Alheilige), tusschen de aartsengelen Michaël en Gabriël; lager de profeten; in de boogvakken, de evangelisten; in de bêma, het Avondmaal; boven het voorportaal, de Verheerlijking op den berg: en in de armen van het kruis, de wonderen des Heeren en voorstellingen uit het Oude Testament. Buiten de eigenlijke kerk, langs het gewelf en de wanden van het voorportaal, ziet ge de asceten, de styliten1, de heilige leeraren en de heilige bisschoppen.

Na de cellen bezocht te hebben, enkel met een houten bank gemeubeld, waarop de monniken slapen, gingen wij naar den reefter, waar de broeders juist aan tafel zaten. Het eenvoudige maal bestond uit gekookte macaroni. Gedurende den maaltijd las een der kaloyers een preek voor.

Dit klooster wordt door russische en grieksche monniken bewoond. Wij namen al spoedig afscheid, om naar Kariès te gaan, een door monniken bewoond dorp, op vier uren afstands van het russische klooster. Eerst loopt de weg door tuinen en olijvengaarden, die door de monniken met zeerveel zorg worden onderhouden; het noodige water wordt, langs uitgeholde boomstammen, die op zeer doelmatige wijze zijn aangebracht, van de hoogere rotsen naar deze gaarden geleid. Hoogerop ontmoet men prachtige bosschen van eike- en kastanjeboomen, die inderdaad ten volle den roem verdienen, dien zij door geheel Griekenland genieten.

Kariès (van Καρα, hoofd) ligt in een vallei aan de oostelijke helling van den berg, te midden van een krans van cellen en kluizen, waarmede de berg als bezaaid is. De lage houten huizen zijn rooskleurig of wit gepleisterd, en staan alle nevens elkander op twee rijen. In de aldus gevormde straat ziet ge een aantal winkeltjes, door monniken gehouden, waar rozekranzen, platen en huiselijke gereedschappen te koop zijn, die door de kluizenaars worden vervaardigd. Aan het einde der straat verrijst een groot huis van een zeer nederig voorkomen: daar zetelt de raad, die het bewind voert over den berg.

Deze raad bestaat uit twintig epistaten, vertegenwoordigende de twintig kloosters. Een voorzitter, die om de vier jaren door deze vergadering gekozen wordt, deelt het uitvoerend gezag met de vertegenwoordigers der vier kloosters Laura, Iveron, Vatopedi en Kiliandari. Deze vier vertegenwoordigers voeren het bestuur over de Heiligen-berg, en doen van hun beheer verantwoording aan de algemeene vergadering, die bovendien ook de rechtsmacht uitoefent en over vergrijpen en misdrijven oordeelt. Hunne besluiten moeten, om geldig te wezen, voorzien zijn van een zegel, dat in vier stukken is verdeeld, waarvan ieder dezer vier epistaten een stuk heeft. Verzet van een enkel lid maakt dus het nemen van een besluit onmogelijk: en evenzoo verzet van den president, in wiens bezit de schroef is, waarmede de vier stukken tot een geheel worden verbonden. De turksche regeering heeft, na den val van Konstantinopel, deze kleine monnikenrepubliek erkend, en zich tot haar beschermer verklaard, tegen een jaarlijksche schatting van 500.000 piasters, die aan een te Kariès gevestigden aga moet worden ter hand gesteld. De republiek onderhoudt eene wacht van 20 christelijke Albanezen, die met de handhaving der politie zijn belast.

Zooals ik reeds zeide, zijn er twintig kloosters op den berg Athos: zeventien worden door grieksche kaloyers bewoond, een door russische en grieksche, en twee door Serviërs en Bulgaren. Allen volgen wel den regel van Sint-Basilius, maar worden toch niet geheel volgens dezelfde wetten bestuurd. Vroeger stond aan het hoofd van elk klooster een onafzetbare higoumenos; maar ten gevolge van moeielijkheden, waarvan ik het rechte niet ben te weten kunnen komen, werd dit veranderd, zoodat tegenwoordig nog maar tien kloosters, cenobitenkloosters genoemd, de oude inrichting hebben behouden; de tien andere worden vrije of liever afzonderlijke kloosters genoemd, en worden bestuurd door een raad van epitropen, die om de vier jaren wordt vernieuwd. De cenobitenkloosters zijn: Iveron, Kiliandari, Dionysius, Koutloumousis, Zographos, Philotheos, Grigorios, Xenophon, Esphigmenou, en het russische klooster Roussicon.—De tien andere kloosters heeten: Vatopedi, Laura, Pantocrator, Xiropotamos, Dokiarios, Karakallos; Simopotra, Stauronikitas, Agios-Paelos en Kastamoniti. De vertegenwoordigers der kloosters Laura, Vatopedi, Iveron en Kiliandari zijn met het gezag over al de anderen bekleed: niet alleen omdat deze kloosters de oudste en rijkste zijn, maar omdat zij den titel voeren van keizerlijke kloosters. Onder de byzantijnsche keizers namelijk waren er drie soorten van kloosters: die rechtstreeks onder den keizer stonden, die alleen aan de patriarchen onderdanig waren, en die onder het gezag der metropolitanen en bisschoppen stonden. De inkomsten dezer klooster-republiek bestaan uit de opbrengst der bosschen en den handel in olijven en noten. Bovendien bezitten de kloosters uitgestrekte eigendommen in Wallachije, op het eiland Thasos en langs de kusten van europeesch Turkije.

Toen wij te Kariès aankwamen, waren de epistaten vergaderd voor de verkiezing van een nieuwen president. Wij wandelden door het dorp, en werden toen naar een groote zaal geleid, of liever naar een soort van open galerij, langs de drie zijden met divans bezet. Op deze divans zaten, naar turksche wijze, de leden der vergadering, gekleed in mantels met wijde mouwen, die op de borst geopend waren en een onderkleed van blauwe of violetkleurige zijde naar gelang [287]van de verschillende waardigheid der epistaten, lieten zien. Op het hooft droegen zij een zwart vilten kalimafki, die veel overeenkomst had met de baret van een advokaat. De president rees op en kwam naar ons toe, leunende op zijn stok; hij noodigde ons uit, op den divan plaats te nemen, en opende de brieven, die wij hem hadden ter hand gesteld; toen hij den brief van den patriarch van Konstantinopel geopend had, kuste hij eerbiedig de handteekening van zijn geestelijk opperhoofd. Een Albanees had inmiddels een laag tafeltje of bankje neergezet, waarop gedroogde confituren en koffie stonden; en nadat ieder van een kop koffie en de onmisbare tsjibouk was voorzien, begon men ons te ondervragen over ons vaderland, over Konstantinopel, en vooral over het eigenlijke doel van onze reis naar den Athos.

Vernemende dat wij zelf de kunst beoefenden, zeide de president dat hij ons eene woning zou aanwijzen bij den schilder Anthimes, een van de celebriteiten van den Heiligen-berg. Anthimes was zeer levendig en bewegelijk; hij bewoonde zijn klein huis in gezelschap van een pappas of wereldlijk priester, Manuel genaamd:—een soort van paria, die het eten klaarmaakte, den tuin verzorgde, het huis schoon hield, de schilder bij zijn arbeid hielp, bij de mis assisteerde, en toch, ondanks al deze bezigheden, nog tijd vond om lang te slapen en somtijds veel te drinken.

III.

Gedurende de eerste tien eeuwen onzer jaartelling is de geschiedenis van den berg Athos tamelijk duister en onzeker. Volgens de monniken, zou het klooster Laura, onder de regeering van Constantijn, zijn gesticht door den heiligen Athanasius den Athoniet. In geen enkel geschiedboek wordt, voor zoover ik weet, van deze Athanasius gewag gemaakt; maar, in datzelfde klooster Laura ziet men een fresko, waarop deze zelfde Athanasius is afgebeeld, eene bul of breve ontvangende uit handen van den keizer Nicephorus Phokas, dat is dus omstreeks 965. Toch zijn sommige kloosters waarschijnlijk reeds vóór dien tijd gesticht: bij voorbeeld die van Iveron en Vatopedi.—Volgens het verhaal der monniken dan, verzocht en verkreeg Athanasius van den keizer de vergunning om op den berg Athos een klooster te bouwen, en stichtte hij de groote Lavra of Laura (Lavra beteekent vereeniging, gemeente). De kluizenaars, die destijds den geheelen berg bewoonden, zonden eene deputatie naar Konstantinopel, om tegen deze inneming van hun gebied te protesteeren. Te vergeefs: op hun verzoek werd geen acht geslagen, en weldra verrees het eene klooster na het andere. Toch zijn deze kluizenaars niet geheel uitgestorven. Op de hoogste rotspunten zijn nog altijd hermiten gevestigd, die daar, in de eenzame wildernis, ver van alle menschelijke woningen, leven. Wanneer zij op de berg geen voedsel meer kunnen vinden, dan melden zij zich aan de poort des kloosters aan, en bieden, in ruil voor eenige groenten, kleine rozekranzen en gebeeldhouwde kruisen aan. Hoewel zij de monniken met onverholen minachting behandelen, vereeren deze hen toch als heiligen. Toen wij het russische klooster verlieten, zag ik zulk een kluizenaar op een rots zitten: hij had bijna geen andere kleeding dan zijn buitengewoon langen baard. Geen vrouw, zelfs geen dier van het vrouwelijk geslacht, mag den berg betreden.

Op eenige minuten afstands van Kariès, ligt het klooster Koutloumousis. Wij hadden dus alle gelegenheid om de kaloyers in hun dagelijksch leven gade te slaan. Zij laten de zorg voor den land- en tuinbouw aan de leekebroeders over, en doen zelf weinig anders dan bidden. Vroeg in de morgen verlaten zij hunne cellen, en verzamelen zich in de kerk, om de metten te zingen; daarna hooren zij de mis; gaan naar den reefter; wonen te vier ure de vesper bij; gebruiken te zes ure hun avondeten, zingen een lied, en gaan met zonsondergang ter ruste, om midden in den nacht op te staan en de vroegdienst in de kerk bij te wonen. De aanvang van al deze verschillende diensten wordt, naar de aloude wijze, aangekondigd, niet door het luiden van een klok, maar door het slaan met een hamer op een houten of ijzeren schijf, een zoogenaamden simander. De kaloyers lezen weinig andere boeken dan hun gebedenboek, de eukologia. Er zijn echter sommigen, die gereisd, de wereld gezien, gestudeerd en zich wetenschappelijk ontwikkeld hebben. Desniettemin verkeeren de boekerijen in een toestand van jammerlijke wanorde, waarvan men zich moeilijk een juist denkbeeld kan maken; en de betrekkingen van carthophilax is niet veelmeer dan eene sinecure.

Maar indien de monniken de letterkunde verwaarloosd hebben, zoo hebben zij hun ouden roem weten te handhaven op een ander gebied: dat van schilderen, graveeren en beeldhouwen in het hout, waarin hunne voorgangers reeds voor eeuwen uitmuntten. In de aan de Panagia gewijde hoofdkerk van Kariès, vindt men eene reeks fresko’s uit het schitterendste tijdperk der school van den berg Athos. Deze schilderijen zijn vervaardigd door Manuel, bijgenaamd Panselinos, (πανασεληνη, volle maan) omstreeks de twaalfde eeuw te Salonika geboren—nauwkeuriger kon ik den tijd zijner geboorte niet te weten komen. Panselinos wordt als het hoofd beschouwd, niet alleen van deze kloosterschool, maar van geheel de byzantijnsche school. De overleveringen en beginselen dezer school zijn nedergelegd in een boek, getiteld Ερμηνεια της Ζωγραφίχης, Handboek der Schilderkunst, omstreeks 1650 saamgesteld door den monnik Dionysius, uit het klooster Fourna bij Agraphra in Thessalië, en door zijn leerling Cyrillus van Chio. In dit handboek vindt men uitvoerige voorschriften omtrent de wijze van schilderen, de voorstelling en schikking van gewijde onderwerpen, enz. Geschreven met het doel om de ontaarding der gewijde kunst te beletten, heeft dit boek de schilders als met onverbreekbare banden gebonden, en met terzijdestelling van iedere persoonlijke inspiratie en vrije conceptie, hun alleen de starre overlevering tot wet gesteld.

 

Moskee te Salonika.
Moskee te Salonika.

Zeer zeker ook onder den invloed dezer onveranderlijke, door de traditie gewijde regelen, is de kunst in de kloosters op de berg Athos tot een zeer laag [288]peil afgedaald, en is alle leven en bezieling daaruit geweken. De eerste maal, dat ik het atelier van den schilder Anthimes bezocht, trof het mij, dat ik hier geen studiën of schetsen vond, maar wel een aantal potten met vischlijm, aangelengde kalk, oliën en andere dergelijke stoffen: in een woord, alles wat men in het laboratorium van een fabriekant van verwen zou verwachten. Ik vroeg onzen gastheer, ons iets van zijn werk te laten zien. “Wij maken geen studiën of schetsen, antwoordde hij: wij werken dadelijk op den muur; het handboek leert ons de proportiën van het menschelijk lichaam, de schikking der figuren en hare beweging. Mijn leermeester, Vader Macarios, had de kunst geleerd van Vader Nectarios.”—Daarop een penseel nemende, dat hij in roodbruine verf doopte, teekende hij op een blad papier een Christuskop. De omtrek was met vaste hand getrokken, met al de zekerheid en kunstvaardigheid van een bekwaam teekenmeester: maar toch was deze wiskunstige teekening, schoon onberispelijk van lijnen, koud en zonder leven. Hoe is trouwens oorspronkelijkheid en leven mogelijk, waar de schilders zoo, ik mag wel zeggen werktuigelijk, naar vaste recepten arbeiden? In het handboek lees ik, bij voorbeeld, het volgende: “Een menschelijk lichaam is negen hoofden hoog; verdeel het hoofd in drie deelen: het eerste is voor het voorhoofd, het tweede voor den neus, het derde voor den baard; verdeel wederom de ruimte tusschen den neus en den baard in drie deelen”, enz. enz. Met behulp van dergelijke regelen en van een passer, kan men [289]een pop teekenen; met ijver en goeden wil zal dit eindelijk zelfs wel zonder passer gelukken: maar wat heeft dergelijk fabriekwerk gemeen met de scheppingen der kunst?

 

Gebeeldhouwd koffertje in de sakristie te Kariès.
Gebeeldhouwd koffertje in de sakristie te Kariès.

Hadji-Linos, de nieuw verkozen president, stelde ons den 23sten Mei den gezegelden brief ter hand, die ons de poorten der kloosters moest openen, en den 24sten begaven wij ons op weg naar de conventen der oostkust; een Albanees der wacht geleidde ons.

Na een tocht van drie uren over eene zandige helling, tusschen twee rijen note- en wilde vijgeboomen, komen wij te Iveron, ter rechterhand het klooster Koutloumousis latende liggen, dat nog de zeer duidelijke sporen vertoonde van den jongsten brand.

Het valt niet gemakkelijk, in deze wonderlijke verzameling van gebouwen eenig plan of eenheid van gedachte te ontdekken: hoogstwaarschijnlijk bestaat zulk plan ook niet. De indruk, dien deze mengeling van gebouwen, in een eng dal aan den oever der zee saamgeperst, op den aanschouwer maakt, is verre van opwekkend; en niet dan met zekeren weerzin verlaat hij de frissche lommerrijke bergpaden voor de donkere en vochtige portalen, de kille binnenplaatsen en de bedompte galerijen van het klooster. Het klooster van Iveron is een cenobitenklooster, waar, vooral ten opzichte van het vasten, buitengewoon strenge [290]regels gevolgd worden. Gelukkig had de woïwode van Kariès ons een groot stuk kalfsvleesch medegegeven, zoodat wij althans niet aan de schrale keuken van het klooster gebonden waren.

In de grieksche kerk zijn de vasten veelvuldig en streng. Zonder te spreken van de bijzondere vasten, ter eere van den beschermheilige van het klooster, heeft men de volgende algemeene vastentijden: twee maanden voor Paschen, dertig dagen voor Pinksteren, veertien dagen voor Maria-Hemelvaart, en veertien dagen voor Kerstmis. Gedurende dien tijd mogen de geloovigen noch melk, noch eieren, noch visch gebruiken; zoodat er niet anders overblijft dan kaviaar, olijven en eenige wortelen en schelpdieren. De Oosterlingen, die over het algemeen zeer matig zijn, verdragen dezen strengen regel, die voor ons welhaast onverdragelijk zou zijn, zonder hinder.

De higoumenos was bij onzen maaltijd tegenwoordig, zonder daaraan zelf deel te nemen. Na afloop van het eenvoudig maal, leidde hij zelf ons door het klooster rond, ons alles verklarende en bereidwillig op al onze vragen antwoordende. De stichting van Iveron valt waarschijnlijk reeds in zeer ouden tijd. In de muren ziet men nog fragmenten van antiek beeldhouwwerk, uit de ruïnen der oude stad Olophiros afkomstig; waarschijnlijk is dus het klooster ouder dan de bekende twist over de beeldendienst, want de iconoclasten toonden weinig eerbied voor de kunstwerken der oudheid. De logotheet verhaalde ons dat het klooster door drie Georgiërs of Iberiërs, ter eere van Johannes den Dooper, was gesticht; wanneer dit was geschied, wist hij niet. Het reusachtige convent telt niet minder dan dertig kerken, rondom de hoofdkerk, ook hier aan de Panagia gewijd, gegroept. Deze laatste heeft geen zijschepen. Eene eigenaardigheid van deze kerken op den berg Athos, is een groote half-ronde nis achter het koor, die tot sakristie dient, en waar het gewijde vaatwerk wordt bewaard. De wanden der kerk zijn tot halve-manshoogte met gekleurde tichelsteenen bekleed; daar boven begint het schilderwerk. De fresko’s van deze kerk zijn in 1846 schoongemaakt en opgeschilderd geworden. Binnen in de kerk heeft deze onhandige restauratie niet de volle schade aangericht: de schilder heeft althans de omtrekken der oude beelden gespaard, en alleen de kleuren bedorven; maar in het voorportaal heeft hij ten volle aan de buitensporigste dwaasheden bot gevierd, zonder nogtans ontrouw te worden aan de voorschriften van het handboek. Men ziet hier eene gansche reeks van terechtstellingen, waarbij, met volkomen minachting van alle regelen der perspectief, het bloed tot op den achtergrond tegen de zonderlinge gebouwen spat. Deze onhandige knoeiers ontzien zich niet, de schilderijen der oude meesters, onder het voorwendsel van ze te restaureeren, volkomen te bederven. Maar toch, deze schilderijen, hoe slecht ook uitgevoerd, maken desniettemin als decoratie een zeergoed effect, en onderscheiden zich in dit opzicht gunstig van de, uit het oogpunt der kunst, veel voortreffelijker werken onzer meesters. Het begrip van decoratieve kunst—en dat behoort muurschildering toch in de eerste plaats te wezen—schijnt voor het tegenwoordige geslacht verloren gegaan. Wanneer ge een onzer moderne kerken binnentreedt, met groote kosten, dikwijls door zeer bekwame handen, op nieuw beschilderd, kunt ge niet nalaten, onaangenaam getroffen te worden door het volkomen gebrek aan samenwerking tusschen den architect, de schilders en de beeldhouwers. Ieder van hen heeft op zich zelf gearbeid, zijne eigene opvatting en inspiratie gevolgd, zonder zich om de anderen te bekommeren: en de samenvoeging binnen een zelfde kader, van kunstwerken, ongetwijfeld met talent, maar toch onder den invloed van geheel verschillende denkbeelden vervaardigd, brengt een disharmonie voort, die afstoot en hindert. Dit was niet alzoo in de oude gothische kathedralen der middeleeuwen, en dit is ook niet alzoo hier op den berg Athos. Hier verdwijnt de persoonlijkheid der kunstenaars; ieder begrijpt zijne eigenaardige taak, en tracht niet daar buiten te gaan. Geen stoute verkortingen verbreken den statigen eenvoud der architecturale lijnen; het goud dringt zich niet aan u op; en het mozaïek smelt zijne sobere tinten samen met de kleurschakeeringen van het marmer. Het geheel is harmonisch, omdat eene zelfde gedachte al de deelen bezielt en aan ieder zijne eigenaardige plaats en beteekenis aanwijst; en deze minder dan middelmatige fresko’s dragen er alzoo mede toe bij, om aan het geheele gebouw het passende monumentale karakter te geven.

Men vergat vooral niet, ons twee afbeeldingen der Heilige-Maagd te laten zien, die op den geheelen berg in bijzondere eere worden gehouden. De eerste hangt hoog boven den hoofdingang, en is zeer moeilijk zichtbaar vanwege het dichte traliewerk. Een oude kaloyer, die in het portaal zat, verhaalde ons, met groote breedsprakigheid, de geschiedenis van dit beeld. Die historie kwam in ’t kort hierop neer. Theophilus, de patriarch van Alexandrië, de vijand van den heiligen Johannes Chrysostomus, had in zijn twist met den monnik Isidorus, eenige kloosters doen verbranden, en de schilderijen die zij bevatten verstrooid. Een dezer schilderijen werd in zee geworpen, door de golven op wonderdadige wijze naar den oever bij Iveron gevoerd, en door een kaloyer, Gabriël genaamd, uit het water getogen. Thans prijkt het heilige beeld boven de poort des kloosters.—De andere afbeelding is in eene kleine kerk, aan de heilige Apostelen gewijd, geplaatst; het bijna zwart geworden paneel heeft, op de hoogte van het gelaat, eene breede wond of scheur, waaruit bloeddruppelen heeten te vloeien. Men verhaalt u, dat omstreeks het jaar 650, het klooster door zeeroovers overvallen en ingenomen werd. Hun hoofdman, een Ethiopiër van geboorte, drong tot in deze kapel door, en trof de Heilige-Maagd met zijn mes in het gelaat: aanstonds vloeide het bloed uit de gapende wonde. De rooverhoofdman, door dit wonder getroffen, bekeerde zich; met al zijne makkers nam hij het monnikskleed aan, en sleet zijn verder leven in het klooster.

In de grieksche kloosters wordt de gastvrijheid op den meest onbekrompen voet uitgeoefend, en zonder aanzien des persoons: Joden en Muzelmannen worden [291]evengoed ontvangen als Christenen. Niemand behoeft iets te betalen; maar de Grieken zijn handige diplomaten; en zonder rechtstreeks iets te vragen, weten zij u toch aan het verstand te brengen, dat men eene of andere bijzondere gave van u verwacht, indien ge sommige kostbare voorwerpen begeert te zien.

De higoumenos verhaalde ons, dat onder de weinige vreemdelingen, die hier vertoefd hebben, sommigen ziek zijn geworden, ondanks het zeer gezonde klimaat. Ik wil het gaarne gelooven. Hij die hier komt, zonder bepaalde beweegreden, zooals, bij voorbeeld, belangstelling in de oude kunstgewrochten, moet al spoedig de prooi worden van doodelijke verveling. Het voedsel der monniken is slecht, de kamers in de buitengalerijen zijn over dag brandend heet, de zindelijkheid laat zeerveel te wenschen over, en de bergpaden zijn bijna ontoegankelijk. Behalve de gulle ontvangst en de niet zeer rijke conversatie der monniken, blijft er geene andere afleiding over dan de beschouwing der omringende natuur, die inderdaad prachtig is en een onmetelijk panorama voor uwe blikken ontrolt. Ongelukkig brengt de kloosterregel mede, dat de poorten met zonsondergang gesloten worden: gij kunt dus des avonds den onmetelijken horizon alleen aanschouwen van een balkon, dat als een zwaluwennest onder het dak hangt. Meermalen, wanneer wij des nachts door het slaan op de simanders werden gewekt, verlieten wij onze kamer, om de nog half dommelende monniken naar de kerk te zien gaan. Het was een eigenaardig tooneel: die waggelende, door den ouderdom gebogen gestalten, in lange mantels gehuld, en flauwelijk verlicht door de flikkerende vlam der kleine lamp, die ieder in de hand droeg, langzaam langs de galerijen gaande, terwijl de echo der sombere gangen en ommuurde binnenhoven het dof en aanhoudend geluid van de simanders herhaalde. Onwillekeurig herinnerde dit tafreel aan de voorstelling van het Laatste Oordeel, zooals men die in sommige oude almanakken vindt.

Op zekeren morgen gaven wij den wensch te kennen, het klooster Stavronikitas (στανρος, kruis, en νιχη, overwinning) te bezoeken, ongeveer een paar mijlen van Iveron verwijderd. De higoumenos bezorgde ons eene boot met twee monniken, fiksche roeiers, die ons al spoedig op eene bloemrijke, met rozen en myrthen begroeide plek aan wal zetten. Vandaar begaven wij ons te voet naar het klooster, dat in zijn uiterlijk voorkomen meer op eene vesting dan op een godshuis gelijkt. Men had ons te Kariès met veel ophef van de schilderijen van Stavronikitas gesproken; maar het oogenblik voor ons bezoek bleek slecht gekozen te zijn: bijna al de kerken waren gesloten. Men was op de binnenplaats bezig met herstellingen: zaag en hamer werden ijverig gehanteerd; het regende stof en steengruis: wij hadden niet veel lust, ons hier lang op te houden. Wij maakten dus haastig eenige schetsen en keerden naar de boot terug. “Hebt gij het wonderdoende beeld gezien?” vroeg ons Vader Pachomius, een onzer roeiers. Wij hadden het niet gezien, en waren ook niet begeerig om voor dit doel terug te keeren en den tocht op nieuw te maken.

De zucht voor het wonderbare is overigens bij de Oosterlingen zeer levendig; en de geestelijkheid der grieksche kerk exploiteert die neiging wel wat veel. Den volgenden morgen konden wij te Iveron op nieuw zien, hoe diep die zucht bij het volk is ingeworteld. Nabij de poorten der kloosters staan eenige kleine kapellen, kimisis genaamd, waarin de lijken der monniken worden bijgezet. Ik zat met mijn vriend in een dier sedert lang verlaten grafkelders, die geheel met doodsbeenderen was opgevuld. Wij hielden ons met phrenologische studiën bezig, toen Janni, onze albaneesche kawas, binnentrad.—“Dat is de schedel van een vroukolakas” (bezetene), zeide hij, op het doodshoofd wijzende, dat ik in de hand had; “zie maar de zwarte tanden”.—“Dat bewijst alleen, dat hij slechte tanden had,” antwoordde mijn vriend.—“Hebt gij dan nooit een bezetene gezien, effendi?”—“Neen.”—“Ik wel. Te Kavela woonde een man, Makalakis genaamd, die het booze oog had en zijn leven lang de andere menschen allerlei kwaad had gedaan. Ging hij door het veld van zijn buurman, dan verlepte de tabak, en de vrouwen, die hij aanzag, werden onvruchtbaar. Op zekeren dag vond men hem dood bij den tsarchi. Hij was zwart, zooals de menschen, die aan de pest gestorven zijn. “Dat is een slecht teeken”, zeide de pappas. Een jaar lang spookte de ziel van Makalakis om de naburige huizen. Eindelijk ging men den pappas halen en groef men het lijk op. Het lichaam was geheel zwart, maar overigens ongeschonden, als ware hij den vorigen dag gestorven. “Wij zullen den bisschop halen”, sprak de pappas. De bisschop was een heilig man, en toen hij bij het lijk kwam, begon het vleesch zich aanstonds te ontbinden, maar de beenderen bleven zwart; en dat is niet natuurlijk, effendi; en de schedel, dien gij daar in de hand hebt, is van een bezetene.”—Toen wij des avonds onze ontmoeting aan den logotheet verhaalden, antwoordde hij droogjes: “Dat is waar.”—Wij begrepen dat het beter was, niet verder aan te dringen.

IV.

Den 2den Juni namen wij afscheid van den higoumenos, om ons naar het klooster Philotheos te begeven. Wij moesten den weg derwaarts op een muilezel afleggen, want een ander middel van vervoer wordt door de monniken niet gebruikt. Zulk een rit op een zeer slecht opgetuigden muilezel, met een uiterst primitief zadel, langs een steil en ongemakkelijk bergpad, is verre van aangenaam. Telkens stuitten wij op diepe kloven en ravijnen; dan bleven de ezels, ondanks vermaningen en bedreigingen, stokstijf staan, tot eindelijk een der monniken die ons geleidden, over de kloof heensprong, waarop de ezels volgden. Dit een en ander hield ons zoolang op, dat ik reeds vreesde, dat wij de ophaalbrug van het klooster opgetrokken zouden vinden, en in het xenodokion zouden moeten overnachten. Dit xenodokion is een soort van loods, buiten het klooster, waar de reizigers, die na het sluiten der poort aankomen, hun intrek kunnen nemen. Elken avond, een half uur voor zonsondergang, komen de monniken bijeen [292]om voor de dwalende reizigers te bidden, terwijl de simanders van verre de echo’s der bergen doen weergalmen. Een kaloyer waakt den geheelen nacht in het xenodokion, en voorziet menschen en beesten van levensmiddelen, in afwachting dat de poort van het klooster geopend wordt.

De drie patriarchen; schilderij in de trapeza te Laura.
De drie patriarchen; schilderij in de trapeza te Laura.

Philotheos werd in de tiende eeuw gesticht door drie kaloyers van den Olympus: Arsenius, Dionysius en Philotheos. De superieur kon, naar het mij voorkwam, niet veel jonger zijn dan honderd jaar. Hij had een zeer werkzaam aandeel genomen aan den onafhankelijkheidsoorlog in 1821, en nog, wanneer hij daarvan sprak, tintelden zijne oude oogen van jeugdig vuur. Hij was een dergenen—helaas! hun aantal was niet zeer groot—die hunne stille cel op den berg hadden verlaten, en met het kruis in de eene, het geweer in de andere hand, naar de vlakte waren afgedaald. De weinige monniken, die aan den strijd deelnamen, sloten zich aan bij de opgestane Grieken in Macedonië. Diamantis kwam, aan het hoofd zijner Albaneezen, hun te hulp; hij nam eene positie in op het schiereiland Pallene, tegenover den berg Athos, en sloeg de Turken onder Youssouf-bey. Maar weldra kwamen zij in grooten getale terug, aangevoerd door Aboudouloub, pâsja van Salonika; en nu moesten de Grieken voor de overmacht wijken. De schrik verspreidde zich op den heiligen berg. De monniken verlieten Kariès, brachten hunne schatten in veiligheid aan boord van een schip, en trokken zich terug in de sterke kloosters van Zographos en Hiërophon. Aboudouloub, geen aanval op deze geduchte vestingen durvende wagen, knoopte onderhandelingen met de monniken aan. Hij bezwoer hun plechtiglijk, dat hunne eigendommen geëerbiedigd zouden worden; maar het was volstrekt noodig, tijdelijk eene bezetting in hunne kloosters te leggen. Die voorwaarden [294]worden aangenomen: maar zoodra de pâsja eenmaal den voet binnen het klooster had gezet, brak hij natuurlijk zijn woord en begon de plundering. Gelukkig hadden de monniken, wetende met wien zij te doen hadden, al hunne kostbaarheden, hunne relikwieën, en een deel van hunne artillerie naar Laura laten brengen, zoodat de admiraal Combaris, die voor Thasos kruiste, nog tijd had, dit alles aan boord te nemen. Naar Egina overgebracht, werden al deze voorwerpen later naar den Athos teruggevoerd.

Het klooster Esphigmenou.
Het klooster Esphigmenou.

Vroeger werden in het klooster Philotheos allerlei kunsten, bedrijven en handwerken beoefend, zooals nog de vele werkplaatsen bewijzen, rondom de katholikon, de hoofdkerk, gegroept. Dit was trouwens in verreweg de meeste kloosters het geval. Tegenwoordig beoefent men er nog alleen, behalve de architectuur, de schilder- en graveerkunst, beiden op een zeer lagen trap gedaald, benevens de kunst van houtsnijden. Deze laatste is tot een hoogen graad van volkomenheid opgevoerd. De monniken weten, met verwonderlijke bekwaamheid, allerlei kunstwerk van hout te vervaardigen; ik heb op den berg Athos kruisen, triptyken, iconostasen (beschotten, die het koor van het schip der kerk scheiden), koorstoelen, enz. gezien, die inderdaad meesterstukken van geduld en rijke vindingskracht waren. Maar het diakonikon van Philotheos is ook nog rijk aan meesterstukken van goudsmidswerk. Men toonde ons, onder anderen, den met drijfwerk versierden band van een slavisch handschrift: zeker een der uitnemendste kunstgewrochten van het klooster, dat gerust kon wedijveren met andere, soortgelijke meesterstukken in de schatkamer van Kariès, waar zoo menig kostbaar overblijfsel der oude kerkelijke kunst wordt bewaard. Als eene proeve verwijzen wij naar het houten, in goud gevatte kruis en naar het prachtig gebeeldhouwde koffertje, waarvan de afbeeldingen hiernevens zijn gevoegd.

Na een kort bezoek aan het klooster Caracallos, aldus naar den stichter genoemd, landden wij den 6en Juni in de haven van Laura, aan de oostelijke punt van den berg, aan den voet van het klooster. Vroeger was het klooster van Laura het eerste in aanzien, in omvang, in bevolking, in rijkdom; tegenwoordig bekleedt het nog slechts den derden rang onder de kloosters van den berg Athos. Stilte heerscht in de lange portieken; de torens en bolwerken storten in puin: en om de verlaten galerijen ziet men hier en daar het klimop zich ranken.

Wie den grooten meester der byzantijnsche schilderschool, Manuel Panselinos, in zijne werken wil bestudeeren, vindt daartoe te Laura de uitnemendste gelegenheid. Men kan hier zelfs de vroegere ontwikkeling der byzantijnsche kunst nagaan, door de vergelijking van de fresko’s van Panselinos met die in de trapeza, welke uit een vroeger tijdperk afkomstig zijn. Nevens de grootsch gedachte en met vaste hand uitgevoerde scheppingen des meesters, maken deze magere figuren, met haar nauwsluitende draperiën en haar stijf afgemeten houdingen, een zonderlingen indruk. Dit schijnt navolging van het antieke, en is inderdaad niets anders dan koude manier en akademiestijl.—Ik merkte reeds op, dat de Byzantijnen getoond hebben, volkomen de eischen der decoratieve kunst te verstaan, ook al laat de techniek bij hen veel te wenschen over. De compositiën van Panselinos kenmerken zich vooral door dien zuiveren smaak, de vrucht van de studie der antieken; en moeilijk kan men zich iets eenvoudigers en rustigers denken dan de decoratie van de katholikon van Laura. De kalme gemakkelijkheid der conceptie en de ernstige rust der lijnen doen voor ons, aan gansch andere vormen en al de kunstgrepen en toovermiddelen der moderne kunst gewend, het geheel bijkans koud en levenloos schijnen, maar weldra gewent men zich aan deze soberheid van kleuren, en dan blijkt ook hier de harmonie van het geheel zoo volkomen begrepen, dat men geneigd zou zijn, Panselinos niet alleen voor den schilder, maar ook voor de architect van het gebouw te houden. Te Laura heeft Panselinos hetzelfde stelsel van decoratie toegepast als te Kariès: maar de regen heeft maar weinig overgelaten van het werk van den meester in de hoofdkerk van Kariès, die zeventig jaren lang ongedekt bleef. Groote beelden, ten halven lijve geschilderd, nemen het onderste gedeelte van den muur in, en worden van de figuren aan het gewelf gescheiden door eene reeks compositiën van minder groote afmetingen. Ziehier de volgorde: achter in den grooten koepel, den Heiland; daaronder de engelen, de aartsengelen en de cherubynen, links, als men met het gelaat naar het koor staat:—Jezus voor Pilatus, het Lijden (eene bewonderenswaardige compositie in drie afdeelingen) en de Opstanding; boven en beneden de strook van emailwerk, die boven de koorstoelen loopt, de heilige strijders en martelaars, Sint-George, Sint-Demetrius, Sint-Procopius, Sint-Theodorus en Sint-Mercurius. Rechts, Jezus voor de schriftgeleerden, de Kindermoord, de Intocht in Jeruzalem, en de Verkondiging van den engel. Boven de poort van den narthex (het voorportaal), de Dood der Heilige-Maagd.

Voor de bronzen deuren van dit voorportaal, een geschenk van Nicephorus Phokas, rust op slanke zuiltjes de doopkapel, of, zooals de Grieken haar noemen, de phiale. Langs den rand van het marmeren doopvont zijn vogels gebeeldhouwd, die uit den gewijden beker drinken: een symbool der communie; twee middelmatig uitgevoerde leeuwen moeten de kaarsen dragen. Aan het gewelf is de Madonna afgebeeld, met dit monogram: η Ζωοδοχος Πηγη de levengevende fontein; en in een der boogvakken, Sint-Athanasius, op eene rots slaande; waaruit water vloeit. De legende verhaalt namelijk, dat toen Sint-Athanasius het klooster van Laura bouwde, de handlangers van den Booze de beken en bronnen deden opdrogen; de heilige man wendde zich toen tot de Panagia, zijne patronesse, die hem een ijzeren roede ter hand stelde, en gelastte daarmede op de rots te slaan, waaruit dadelijk water vloeide. In het diakonikon kunt ge nog de roede zien, en de bron zelf op weinige schreden afstands van het klooster.

De president van de raad der Epitropen, Vader Melchizedek, toonde ons met blijkbaren zelfvoldoening, de relikwieën en de kostbaarheden van het klooster; [295]want Laura is nog altijd het rijkste klooster van den berg Athos. Ik kan niet al de kruisen, relikwieën, wierookvaten en andere gewijde zaken opnoemen, die wij te zien kregen. Bovenal trof mij een gouden tabernakel met prachtig email en drijfwerk, in den vorm eener basiliek. Deze tabernakel wordt alleen op hooge feestdagen buiten de kerk gebracht: het was dus wel eene groote gunst, dat men ons toestond, van dit meesterstuk eene photographische afbeelding te vervaardigen. Eene kleine, medicinale kuur had echter aller hart voor ons gewonnen. De monniken weten niets van geneeskunst, en bemoeien zich niet met geneesheeren; ondanks dat, of misschien juist daarom, worden zij dikwijls over de honderd jaar oud. Bij onze komst in het klooster was juist de lange vasten, waarin men niets dan olijven en kaviaar gebruikt, voorbij: de monniken zagen er zeer slecht uit en waren ook niet zeer pleizierig gestemd. Wij dienden allen eene dozis calomel toe, hetgeen de meest gewenschte uitwerking had. Uit dankbaarheid zouden zij ons wel het geheele klooster ten geschenke hebben willen geven, te meer daar het verblijf in het groote, sombere gebouw hun maar half scheen te bevallen. In den omtrek van het klooster hebben zij overal cellen en kluizen opgericht, waar zij gewoonlijk verblijven. Rondom die kluizen zijn kleine tuinen aangelegd, die aan het geheel een zeer bevallig voorkomen geven.

Ik meen reeds gezegd te hebben dat de berg Athos 2066 meters hoog is. Aan de grens der eeuwige sneeuwvelden staat de kapel van Sinte-Anna, waar de monniken jaarlijks, in de maand Augustus, heentrekken, om gebeden tot de Heilige-Maagd op te zenden. De Athos heeft dit met vele andere bergen gemeen, dat hij zeer moeilijk te beklimmen is, en dat men, boven gekomen, bijna niets ziet—dan de beelden in de kapel van Sinte-Anna: eene groote merkwaardigheid trouwens in eene grieksche kerk, waar dergelijke zaken streng verboden zijn. Zooals men weet, duldt de grieksche kerk in hare heiligdommen alleen schilderijen en mozaïeken, maar noch standbeelden noch reliëfs. Volgens de monniken moest men in de kapel van Sinte-Anna van dezen regel afwijken, omdat het op die hooge bergspits onmogelijk was, andere dan bronzen beelden te hebben.

Het klooster Vatopedi, dat wij vervolgens bezochten, ligt aan den oever der zee, in eene vallei, die door hooge wouden tegen de heete zuidenwinden gedekt is; de lucht is er des avonds vrij koel. Dit klooster is het meest bevolkte van alle op den berg; nergens zijn de omstreken dan ook zoogoed bebouwd. Toch is het er verre af, dat de monniken van dezen zoo vruchtbaren grond al het voordeel zouden trekken, dat daarvan te trekken is. Wanneer de hellingen niet al te steil zijn, bezaaien zij de velden; elders laten zij de boomen naar willekeur opschieten, plukken de vruchten, die aan de lage takken hangen, en wachten tot de anderen van zelf afvallen.

Omtrent de stichting van het klooster verhaalt men u eene anecdote, die hoogstwaarschijnlijk slechts eene fabel is. De zonen van Theodosius, Arcadius en Honorius, gingen met hunne moeder van Napels naar Konstantinopel, toen zij, op de hoogte van Imbros, door een geweldigen storm werden overvallen. Arcadius viel in zee, en werd door de kluizenaars van den berg Athos gevonden, liggende op een frambozestruik. De kluizenaars, die aan de schoonheid van het kind zijne vorstelijke afkomst herkenden, brachten hem naar Konstantinopel; en toen Arcadius later den troon beklom, stichtte hij op dezelfde plek, waar de golven hem aan land hadden gezet, een klooster, waaraan hij den naam gaf van Vatopedi (van βάτος, frambozestruik, en παιδὶου, kind). In de vorige eeuw verwierf het klooster een grooten roem door de theologische school, die Eugenius Boulgaris en Nicephorus Theodoxis binnen zijne muren stichtten. Men vindt hier vele kerken; de hoofdkerk bezit fresko’s van Panselinos, die ongelukkig sterk zijn geretoucheerd; ook ziet men er fraaie mozaïeken, onder anderen een zeer goed tetramorphe. De tetramorphe is de vereeniging, in een beeld, van de vier symbolen der evangelisten: de engel van Mattheus, de arend van Johannes, de leeuw van Marcus, de os van Lukas.

De Grieken, die ter bedevaart naar den Heiligen-berg gaan (iedere orthodoxe Griek behoort eenmaal in zijn leven dien pelgrimstocht te ondernemen), landen te Vatopedi, dat door zijn houthandel, meer dan de andere kloosters, met de steden langs de kust van Azië in betrekking staat. Een pappas van Smyrna, die naar Kariès was geweest om zijne papieren te laten viseeren, verzocht met ons mede te mogen gaan om de andere kloosters te bezoeken. Hij had zijne twee zonen bij zich; de jongste vertoonde op zijn schoon gelaat die eigenaardige mengeling van fieren adel en zachten weemoed, die de bewoners van het oude Ionië beter hebben bewaard dan de Grieken van Attika.

Na een verblijf van eenige dagen te Vatopedi, vertrokken wij, in gezelschap van den pappas en zijne twee zonen en van den higoumenos van Esphigmenou, die naar zijn klooster terugkeerde. Dit klooster is, voor eenige jaren, bijkans geheel vernieuwd; het dankt zijn naam aan zijne ligging in eene zeer nauwe vallei. Het werd, naar men wil, door Theodosius den Jonge en zijne zuster Pulcheria aan den heiligen Simeon gewijd.

In het klooster Esphigmenou leefde destijds de patriarch Anthymos, die reeds tweemalen den troon van Konstantinopel had bekleed. Het is wellicht niet onbelangrijk, met een enkel woord de eigenaardige positie te omschrijven, waarin de patriarch van Konstantinopel, sedert 1453, is geplaatst. Toen Mahomed II aanstalten maakte om Konstantinopel te belegeren, zond de keizer Constantijn naar Rome, om nog eenmaal de hulp der westersche Christenheid in te roepen. Een deel van de hooge grieksche geestelijkheid, vreezende dat zijn invloed zou afnemen, indien de door Rome gewenschte vereeniging met de katholieke Kerk tot stand kwam, schaarde zich aan de zijde van den monnik Genadius, en werkte de pogingen des keizers tegen. Stond Genadius, zooals sommigen verzekeren, in geheime verstandhouding met den sultan? Dit kan niet stellig worden bewezen; wij willen daarom liever aannemen dat de monnik, na den val der stad, alleen [296]in het belang zijner overwonnen geloofsgenooten, van den overwinnaar den hoogen rang van patriarch vroeg en verkreeg. Wat hiervan zij: Mahomed II bekleedde Genadius niet alleen met de volle geestelijke macht over zijne geloofsgenooten, maar ook nog met het burgerlijke en rechterlijke gezag, en benoemde hem tot hoofd der grieksche natie. Sedert dien tijd is de oecumenische patriarch van Konstantinopel de opperste rechter in alle burgerlijke en crimineele zaken; hij doet uitspraak in alle rechtsgedingen, sluit de huwelijken, heft de belastingen, verkoopt de aflaten en oefent nog verschillende andere functiën uit. Het is waar dat eene zware verantwoordelijkheid tegenover de Porte op hem rust, en dat zijn verkiezing hem veel geld kost; maar zoo het pallium aan den meestbiedende verkocht wordt, zijn het toch altijd de raïas, die de kosten betalen. Men kan zich voorstellen hoe veelvuldig de verkiezingen zijn, wanneer men bedenkt dat eene eenvoudige aanvrage van de synode der metropolitanen, die allen op de patriarchale waardigheid vlammen, voldoende is om den patriarch te doen afzetten. Er leven op dit oogenblik niet minder dan zes afgezette patriarchen in de verschillende grieksche kloosters. Het hoofd der grieksche kerk, hoe ook schijnbaar met groote macht bekleed, is in waarheid een slaaf en machteloos werktuig in de handen der turksche regeering: geen wonder dat geen enkel dezer patriarchen iets gedaan heeft om het grieksche volk uit zijne vernedering en zijn verval op te heffen. Zelf slaven van een despoot, zijn zij op hunne beurt despoten, die alle verkeerdheden en misbruiken, waarop hunne macht steunt, met hand en tand vasthouden.

Den 28sten Juni vertrokken wij, met den pappas en zijne beide zonen, naar het klooster Kiliandari, bijna aan het uiteinde van den berg, waar hij in de kleine vlakte uitloopt, die hem met het schiereiland verbindt, gelegen. De hoofdingang is somber; maar de ruime binnenplaats met hare dubbele rij bogen boven elkander, ziet er netjes en vroolijk uit. De met gekleurde steenen ingelegde gevel van de hoofdkerk maakt ook een prettigen indruk. Boven de muren verheffen zich de met statig bosch begroeide berghellingen. Het landschap is ontegenzeggelijk schoon: maar op den duur worden deze bergen, die u aan alle kanten omringen, wel wat vermoeiend en neerdrukkend, en bijwijle verlangde ik naar een vrij uitzicht, naar een dier wijde horizonten onzer vlakke velden, waar men aan den verren gezichteinder, boven den zoom van groen, den spitsen kerktoren ziet oprijzen, die het verscholen dorpje verraadt.

De kloosters Kiliandari en Zographos worden door servische en bulgaarsche monniken bewoond, die zich door de donkerder kleur van hun gewaad van de grieksche kaloyers onderscheiden. De Bulgaren en Serviërs behooren beiden tot den grooten slavonischen stam; langen tijd bezaten zij ook eene eigene Slavonische liturgie; maar in 1737 wist de patriarch van Konstantinopel te bewerken, dat in de servische en bulgaarsche kerken de grieksche liturgie, en daarmede de grieksche taal, werd ingevoerd.

 

De higoumenos van Iveron.
De higoumenos van Iveron.

De afstand tusschen Kiliandari en Zographos bedraagt hoogstens vier mijlen, maar het pad, dat, immer stijgende, door prachtige pijnbosschen loopt, maakt zoovele krommingen, dat men wel het dubbele van den afstand aflegt, eer men te Zographos komt, dat boven op eene bergspits, op eene duizelingwekkende hoogte, allerschilderachtigst is gelegen. Wij bleven hier twee dagen: niet zoozeer om de aan manuscripten rijke bibliotheek en de overvloedig met schilderijen versierde kerken, maar vooral om van de zeldzame schoonheid van het landschap te genieten.

De kloosters van Castamoniti, Dokiarios en Sint Xenophon, die wij vervolgens bezochten, onderscheiden zich door niets merkwaardigs. Bij ons vertrek van het laatste klooster, namen wij afscheid van onzen pappas, die zijn tocht naar het russische klooster vervolgde, terwijl wij naar Kariès terugkeerden. Daar voltooiden wij onze verzameling van kopieën naar gravuren en schilderijen, en kochten verschillende voorwerpen, die door de monniken en kluizenaars van den berg vervaardigd worden, en in de kloosters en winkels van Kariès te koop worden aangeboden.

Eindelijk, na nog een kort bezoek aan het naburige klooster Xiropotamos, aan de kleine haven van Daphne, scheepten wij ons in aan boord van eene tartane, die het anker in het aardige haventje uitwierp, en ons naar Salonika terugvoerde.

+++

1 Styliten: kluizenaars, die zich op den top eener zuil hadden teruggetrokken, dien zij nooit verlieten. De beroemdste onder hen is Sint-Simeon Stylites.

THE FULL PROJECT GUTENBERG LICENSE PLEASE READ THIS BEFORE YOU DISTRIBUTE OR USE THIS WORK To protect the Project Gutenberg-tm mission of promoting the free distribution of electronic works, by using or distributing this work (or any other work associated in any way with the phrase “Project Gutenberg”), you agree to comply with all the terms of the Full Project Gutenberg-tm License (available with this file or online at http://gutenberg.org/license). Section 1. General Terms of Use and Redistributing Project Gutenberg-tm electronic works 1.A. By reading or using any part of this Project Gutenberg-tm electronic work, you indicate that you have read, understand, agree to and accept all the terms of this license and intellectual property (trademark/copyright) agreement. If you do not agree to abide by all the terms of this agreement, you must cease using and return or destroy all copies of Project Gutenberg-tm electronic works in your possession. If you paid a fee for obtaining a copy of or access to a Project Gutenberg-tm electronic work and you do not agree to be bound by the terms of this agreement, you may obtain a refund from the person or entity to whom you paid the fee as set forth in paragraph 1.E.8. 1.B. “Project Gutenberg” is a registered trademark. It may only be used on or associated in any way with an electronic work by people who agree to be bound by the terms of this agreement. There are a few things that you can do with most Project Gutenberg-tm electronic works even without complying with the full terms of this agreement. See paragraph 1.C below. There are a lot of things you can do with Project Gutenberg-tm electronic works if you follow the terms of this agreement and help preserve free future access to Project Gutenberg-tm electronic works. See paragraph 1.E below. 1.C. The Project Gutenberg Literary Archive Foundation (“the Foundation” or PGLAF), owns a compilation copyright in the collection of Project Gutenberg-tm electronic works. Nearly all the individual works in the collection are in the public domain in the United States. If an individual work is in the public domain in the United States and you are located in the United States, we do not claim a right to prevent you from copying, distributing, performing, displaying or creating derivative works based on the work as long as all references to Project Gutenberg are removed. Of course, we hope that you will support the Project Gutenberg-tm mission of promoting free access to electronic works by freely sharing Project Gutenberg-tm works in compliance with the terms of this agreement for keeping the Project Gutenberg-tm name associated with the work. You can easily comply with the terms of this agreement by keeping this work in the same format with its attached full Project Gutenberg-tm License when you share it without charge with others. 1.D. The copyright laws of the place where you are located also govern what you can do with this work. Copyright laws in most countries are in a constant state of change. If you are outside the United States, check the laws of your country in addition to the terms of this agreement before downloading, copying, displaying, performing, distributing or creating derivative works based on this work or any other Project Gutenberg-tm work. The Foundation makes no representations concerning the copyright status of any work in any country outside the United States. 1.E. Unless you have removed all references to Project Gutenberg: 1.E.1. The following sentence, with active links to, or other immediate access to, the full Project Gutenberg-tm License must appear prominently whenever any copy of a Project Gutenberg-tm work (any work on which the phrase “Project Gutenberg” appears, or with which the phrase “Project Gutenberg” is associated) is accessed, displayed, performed, viewed, copied or distributed: This eBook is for the use of anyone anywhere at no cost and with almost no restrictions whatsoever. You may copy it, give it away or re-use it under the terms of the Project Gutenberg License included with this eBook or online at www.gutenberg.org 1.E.2. If an individual Project Gutenberg-tm electronic work is derived from the public domain (does not contain a notice indicating that it is posted with permission of the copyright holder), the work can be copied and distributed to anyone in the United States without paying any fees or charges. If you are redistributing or providing access to a work with the phrase “Project Gutenberg” associated with or appearing on the work, you must comply either with the requirements of paragraphs 1.E.1 through 1.E.7 or obtain permission for the use of the work and the Project Gutenberg-tm trademark as set forth in paragraphs 1.E.8 or 1.E.9. 1.E.3. If an individual Project Gutenberg-tm electronic work is posted with the permission of the copyright holder, your use and distribution must comply with both paragraphs 1.E.1 through 1.E.7 and any additional terms imposed by the copyright holder. Additional terms will be linked to the Project Gutenberg-tm License for all works posted with the permission of the copyright holder found at the beginning of this work. 1.E.4. Do not unlink or detach or remove the full Project Gutenberg-tm License terms from this work, or any files containing a part of this work or any other work associated with Project Gutenberg-tm. 1.E.5. Do not copy, display, perform, distribute or redistribute this electronic work, or any part of this electronic work, without prominently displaying the sentence set forth in paragraph 1.E.1 with active links or immediate access to the full terms of the Project Gutenberg-tm License. 1.E.6. You may convert to and distribute this work in any binary, compressed, marked up, nonproprietary or proprietary form, including any word processing or hypertext form. However, if you provide access to or distribute copies of a Project Gutenberg-tm work in a format other than “Plain Vanilla ASCII” or other format used in the official version posted on the official Project Gutenberg-tm web site (www.gutenberg.org), you must, at no additional cost, fee or expense to the user, provide a copy, a means of exporting a copy, or a means of obtaining a copy upon request, of the work in its original “Plain Vanilla ASCII” or other form. Any alternate format must include the full Project Gutenberg-tm License as specified in paragraph 1.E.1. 1.E.7. Do not charge a fee for access to, viewing, displaying, performing, copying or distributing any Project Gutenberg-tm works unless you comply with paragraph 1.E.8 or 1.E.9. 1.E.8. You may charge a reasonable fee for copies of or providing access to or distributing Project Gutenberg-tm electronic works provided that – You pay a royalty fee of 20% of the gross profits you derive from the use of Project Gutenberg-tm works calculated using the method you already use to calculate your applicable taxes. The fee is owed to the owner of the Project Gutenberg-tm trademark, but he has agreed to donate royalties under this paragraph to the Project Gutenberg Literary Archive Foundation. Royalty payments must be paid within 60 days following each date on which you prepare (or are legally required to prepare) your periodic tax returns. Royalty payments should be clearly marked as such and sent to the Project Gutenberg Literary Archive Foundation at the address specified in Section 4, “Information about donations to the Project Gutenberg Literary Archive Foundation.” – You provide a full refund of any money paid by a user who notifies you in writing (or by e-mail) within 30 days of receipt that s/he does not agree to the terms of the full Project Gutenberg-tm License. You must require such a user to return or destroy all copies of the works possessed in a physical medium and discontinue all use of and all access to other copies of Project Gutenberg-tm works. – You provide, in accordance with paragraph 1.F.3, a full refund of any money paid for a work or a replacement copy, if a defect in the electronic work is discovered and reported to you within 90 days of receipt of the work. – You comply with all other terms of this agreement for free distribution of Project Gutenberg-tm works. 1.E.9. If you wish to charge a fee or distribute a Project Gutenberg-tm electronic work or group of works on different terms than are set forth in this agreement, you must obtain permission in writing from both the Project Gutenberg Literary Archive Foundation and Michael Hart, the owner of the Project Gutenberg-tm trademark. Contact the Foundation as set forth in Section 3 below. 1.F. 1.F.1. Project Gutenberg volunteers and employees expend considerable effort to identify, do copyright research on, transcribe and proofread public domain works in creating the Project Gutenberg-tm collection. Despite these efforts, Project Gutenberg-tm electronic works, and the medium on which they may be stored, may contain “Defects,” such as, but not limited to, incomplete, inaccurate or corrupt data, transcription errors, a copyright or other intellectual property infringement, a defective or damaged disk or other medium, a computer virus, or computer codes that damage or cannot be read by your equipment. 1.F.2. LIMITED WARRANTY, DISCLAIMER OF DAMAGES – Except for the “Right of Replacement or Refund” described in paragraph 1.F.3, the Project Gutenberg Literary Archive Foundation, the owner of the Project Gutenberg-tm trademark, and any other party distributing a Project Gutenberg-tm electronic work under this agreement, disclaim all liability to you for damages, costs and expenses, including legal fees. YOU AGREE THAT YOU HAVE NO REMEDIES FOR NEGLIGENCE, STRICT LIABILITY, BREACH OF WARRANTY OR BREACH OF CONTRACT EXCEPT THOSE PROVIDED IN PARAGRAPH F3. YOU AGREE THAT THE FOUNDATION, THE TRADEMARK OWNER, AND ANY DISTRIBUTOR UNDER THIS AGREEMENT WILL NOT BE LIABLE TO YOU FOR ACTUAL, DIRECT, INDIRECT, CONSEQUENTIAL, PUNITIVE OR INCIDENTAL DAMAGES EVEN IF YOU GIVE NOTICE OF THE POSSIBILITY OF SUCH DAMAGE. 1.F.3. LIMITED RIGHT OF REPLACEMENT OR REFUND – If you discover a defect in this electronic work within 90 days of receiving it, you can receive a refund of the money (if any) you paid for it by sending a written explanation to the person you received the work from. If you received the work on a physical medium, you must return the medium with your written explanation. The person or entity that provided you with the defective work may elect to provide a replacement copy in lieu of a refund. If you received the work electronically, the person or entity providing it to you may choose to give you a second opportunity to receive the work electronically in lieu of a refund. If the second copy is also defective, you may demand a refund in writing without further opportunities to fix the problem. 1.F.4. Except for the limited right of replacement or refund set forth in paragraph 1.F.3, this work is provided to you ‘AS-IS’, WITH NO OTHER WARRANTIES OF ANY KIND, EXPRESS OR IMPLIED, INCLUDING BUT NOT LIMITED TO WARRANTIES OF MERCHANTIBILITY OR FITNESS FOR ANY PURPOSE. 1.F.5. Some states do not allow disclaimers of certain implied warranties or the exclusion or limitation of certain types of damages. If any disclaimer or limitation set forth in this agreement violates the law of the state applicable to this agreement, the agreement shall be interpreted to make the maximum disclaimer or limitation permitted by the applicable state law. The invalidity or unenforceability of any provision of this agreement shall not void the remaining provisions. 1.F.6. INDEMNITY – You agree to indemnify and hold the Foundation, the trademark owner, any agent or employee of the Foundation, anyone providing copies of Project Gutenberg-tm electronic works in accordance with this agreement, and any volunteers associated with the production, promotion and distribution of Project Gutenberg-tm electronic works, harmless from all liability, costs and expenses, including legal fees, that arise directly or indirectly from any of the following which you do or cause to occur: (a) distribution of this or any Project Gutenberg-tm work, (b) alteration, modification, or additions or deletions to any Project Gutenberg-tm work, and (c) any Defect you cause. Section 2. Information about the Mission of Project Gutenberg-tm Project Gutenberg-tm is synonymous with the free distribution of electronic works in formats readable by the widest variety of computers including obsolete, old, middle-aged and new computers. It exists because of the efforts of hundreds of volunteers and donations from people in all walks of life. Volunteers and financial support to provide volunteers with the assistance they need, is critical to reaching Project Gutenberg-tm’s goals and ensuring that the Project Gutenberg-tm collection will remain freely available for generations to come. In 2001, the Project Gutenberg Literary Archive Foundation was created to provide a secure and permanent future for Project Gutenberg-tm and future generations. To learn more about the Project Gutenberg Literary Archive Foundation and how your efforts and donations can help, see Sections 3 and 4 and the Foundation web page at http://www.pglaf.org. Section 3. Information about the Project Gutenberg Literary Archive Foundation The Project Gutenberg Literary Archive Foundation is a non profit 501(c)(3) educational corporation organized under the laws of the state of Mississippi and granted tax exempt status by the Internal Revenue Service. The Foundation’s EIN or federal tax identification number is 64-6221541. Its 501(c)(3) letter is posted at http://pglaf.org/fundraising. Contributions to the Project Gutenberg Literary Archive Foundation are tax deductible to the full extent permitted by U.S. federal laws and your state’s laws. The Foundation’s principal office is located at 4557 Melan Dr. S. Fairbanks, AK, 99712., but its volunteers and employees are scattered throughout numerous locations. Its business office is located at 809 North 1500 West, Salt Lake City, UT 84116, (801) 596-1887, email business@pglaf.org. Email contact links and up to date contact information can be found at the Foundation’s web site and official page at http://pglaf.org For additional contact information: Dr. Gregory B. Newby Chief Executive and Director gbnewby@pglaf.org Section 4. Information about Donations to the Project Gutenberg Literary Archive Foundation Project Gutenberg-tm depends upon and cannot survive without wide spread public support and donations to carry out its mission of increasing the number of public domain and licensed works that can be freely distributed in machine readable form accessible by the widest array of equipment including outdated equipment. Many small donations ($1 to $5,000) are particularly important to maintaining tax exempt status with the IRS. The Foundation is committed to complying with the laws regulating charities and charitable donations in all 50 states of the United States. Compliance requirements are not uniform and it takes a considerable effort, much paperwork and many fees to meet and keep up with these requirements. We do not solicit donations in locations where we have not received written confirmation of compliance. To SEND DONATIONS or determine the status of compliance for any particular state visit http://pglaf.org While we cannot and do not solicit contributions from states where we have not met the solicitation requirements, we know of no prohibition against accepting unsolicited donations from donors in such states who approach us with offers to donate. International donations are gratefully accepted, but we cannot make any statements concerning tax treatment of donations received from outside the United States. U.S. laws alone swamp our small staff. Please check the Project Gutenberg Web pages for current donation methods and addresses. Donations are accepted in a number of other ways including checks, online payments and credit card donations. To donate, please visit: http://pglaf.org/donate Section 5. General Information About Project Gutenberg-tm electronic works. Professor Michael S. Hart is the originator of the Project Gutenberg-tm concept of a library of electronic works that could be freely shared with anyone. For thirty years, he produced and distributed Project Gutenberg-tm eBooks with only a loose network of volunteer support. Project Gutenberg-tm eBooks are often created from several printed editions, all of which are confirmed as Public Domain in the U.S. unless a copyright notice is included. Thus, we do not necessarily keep eBooks in compliance with any particular paper edition. Most people start at our Web site which has the main PG search facility: http://www.gutenberg.org This Web site includes information about Project Gutenberg-tm, including how to make donations to the Project Gutenberg Literary Archive Foundation, how to help produce our new eBooks, and how to subscribe to our email newsletter to hear about new eBooks. *** END: FULL LICENSE ***

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *